woensdag 22 december 2010

Onsterfelijk is de liefde…

‘Ik mis je.’ hoorde ze opeens. Ze keek om zich heen en zag niemand. Nog eens hoorde ze het en besefte dat die stem niet van buitenaf kwam. Het leek alsof een onzichtbaar persoon in haar oor fluisterde. De stem werd steeds luider alsof die onzichtbaar persoon in haar oor kroop. ‘Ik mis je’ Nog een keer keek ze om zich heen. Ze kneep haar ogen dicht en deed ze weer open met de hoop iemand te zien, iets te zien dat kon verklaren waarom ze hoorde wat ze hoorde maar het enige dat haar ogen konden vaststellen waren de bomen en het graf. Ze was daar helemaal alleen, met de wind als enige gezelschap.
Trillend en met moeite liep ze naar het graf. Het was koud, te koud om daar te zijn. De koude wind streelde haar wangen toen ze voor het graf stopte. Kippenvel verspreidde zich over haar lichaam. Ze bukte om de bloemen in de vaas te doen. Haar haar verstopte de zwarte tranen die uiteindelijk op het graf terecht kwamen. Even was het stil in haar hoofd. De stem was weg net zoals de wind.
Uit haar tas haalde ze een verkreukeld stukje papier. Een aantal vage woorden vormden de brief die ze gisterennacht met pijn in haar hart en vooral met tranen had geschreven. Ze had eerst uren naar een leeg stukje papier zitten staren. Daarna had ze woorden opgeschreven en weer weg gekrast. Woorden die geen betekenis meer hadden maar die wel opgeschreven moesten worden. Hoe schreef je een afscheidsbrief voor iemand van wie je geen afscheid meer kon nemen? Altijd had ze tegen mensen gezegd dat het belangrijk was om afscheid te nemen zodat ze verder konden met hun leven maar zij kon en wilde niet verder. Niet alleen, niet zonder haar.
Hardop las ze de brief die ze uit haar hoofd kende zoals een gelovige zijn gebed kent. Ooit, tijdens een wandeling liep ze met Jenna langs een kerkhof. Die dag hadden ze het over de dood gehad. Ze hadden aan elkaar beloofd dat als een van hen kwam te overlijden, zij  een afscheidsbrief zouden schrijven om het bij het graf voor te lezen en daarna zouden ze verder gaan. Ze zouden niet in het verleden blijven hangen want het leven was vooral wat je op het hier en nu meemaakte. De brief had zij al voorgelezen nu moest het ergste nog komen; het verder gaan. Boos op zichzelf, omdat ze geen kracht had om haar laatste wens te vervullen, stond ze op en liep weg.
Met Jenna’s levendige lach als enig beeld voor haar ogen slenterde ze door de stad. Alles om haar heen deed haar aan Jenna denken. De rozenstruik waar ze soms bloemen voor haar plukte, het hondje dat Jenna altijd aaide en de bank; de bank onder de boom die getuige was geweest van hun oneindige gesprekken over films, hun heftige ruzies die altijd met de meeste passievolle zoenen eindigden en hun ontelbare uitingen van liefde. Ze liet zich op de bank vallen. Krachteloos, levenloos.
De herinnering aan vorige week speelde zich af in haar hoofd, als een film die steeds weer opnieuw begon. Precies een week geleden zat ze daar met Jenna, niet wetend wat voor ellende het lot voor haar in petto had. Lange tijd waren ze stil geweest. De stilte, versterkt door een nare afstand, maakte haar ongerust. Ze wist dat er iets aan de hand was. Dat wist ze allang. Ze wist ook dat zij zelf die afstand had gecreëerd en ze wist dat het te laat was om het recht te zetten. De angst voor Jennas woorden werd met elk woord dat niet gezegd werd, erger. Hoewel die vreselijke stilte haar, haar leven ontnam, had ze het liever zo. Toch moesten die woorden komen, de ruzie die ontstaat uit wanhoop omdat het te laat is om iets wat heel mooi is geweest te redden, moest ook komen. Deze keer eindigde de ruzie niet met een passievolle zoen. Het was voorbij. De liefde was niet over want een liefde zoals die van hun verdween niet zomaar, maar ze waren vergeten hoe ze elkaar moesten liefhebben. De interesse voor elkaar was van eerste plaats naar vage achtergrond gegaan. Het werd vanzelfsprekend dat ze van elkaar hielden.
Na de stilte, de woorden en de ruzie kwamen de tranen, het besef dat ze niet meer naast elkaar wakker zouden worden. Jenna liep  de andere kant op en liet haar daar op de bank achter. Diep van binnen wist ze dat het goed zou komen. Dat maakte haar nog bozer op zichzelf. Hoe kon zij het zo ver laten gaan? Waar is het mis gegaan? Was het de eerste keer dat ze te moe was om een roos voor haar te plukken of was het de eerste afspraak die ze moest missen vanwege werk? Haar baan had ze nog, maar Jenna verdween langzamerhand uit haar leven. Dit kon niet definitief zijn.
Ze had toen uren op de bank gezeten in de hoop dat Jenna terug zou komen. Belemmerd door trots en het gevoel dat je dingen laat doen die je eigenlijk niet wil doen, bleef ze daar. Dat was niet altijd haar houding geweest, in het begin was zij degene die vocht, degene die achter haar aan liep, degene die het goed maakte.
Met een brok in haar keel en een pijnlijk gebrek aan tranen stak ze een menthol sigaret op. Aandachtig bekeek ze het pakje dat ze zo vaak in  Jenna’s handen had gezien. Volgens haar was Jenna een neproker omdat zij mentholsigaretten beschouwde als snoepsigaretten maar nu begreep ze wat Jenna er zo leuk aan vond.  Lange tijd keek ze naar de lege plek op de bank. Het liefst wilde ze de bank in twee stukken zagen. Jenna’s plek in een kist stoppen samen met alles wat haar aan Jenna deed denken.
Ze rook vier sigaretten achter elkaar. Ze wilde voelen wat Jenna voelde maar met de tijd voelde ze steeds minder. Steeds hoopte ze dat ze zou ontwaken uit deze vreselijke nachtmerrie, dat als ze weer naar die lege plek op de bank keek, haar Jenna daar zou zitten, snoepsigaretten rokend en tegen haar schouder aan leunend. De pijn was nu nog erger, nu dat ze nergens anders aan kon denken dan aan vorige week. Op die dag had ze haar voor het laatst gesproken. Als ze dit geweten zou hebben was ze achter haar aan gegaan, had ze haar vastgehouden en had ze haar mee naar huis genomen. Hoe moeilijk was het geweest om Jenna een zoen te geven zodat ze weer kon voelen wat ze miste?
Zij wilde die dag uit haar geheugen wissen. Het laatste wat zij toen tegen Jenna had gezegd was: ‘Als je wilt gaan, ga! Ik ga je niet tegen houden.’
 De tranen rolden over haar wangen als een waterval van verdriet en woede. Opeens hoorde ze het weer. De woorden. De laatste woorden die Jenna tegen haar zei: ‘ik mis je. Ik mis je.’ De vijfde sigaret was al bijna op.
Hoe ging je verder met je leven? Vroeg ze zich steeds af. Hoe deden andere mensen het? Ze wilde haar best doen. Ze wilde het verleden laten voor wat het was; iets wat je niet kon veranderen of beïnvloeden maar de herinneringen aan haar, aan de laatste dagen namen haar gedachtes over.
De dag van de ruzie was zij alleen naar huis gegaan. Thuis had ze haar gebeld en aan de telefoon hadden ze het goed gemaakt. Zij kende haar goed; na een ruzie was ze niet echt spraakzaam. Het enige wat ze had gezegd was ‘ik mis je’. Dat was voor haar al genoeg om te weten dat het goed was gekomen. Ze zouden die avond apart slapen en de dag erna zou zij Jenna ophalen. Zoals ze het had beloofd deed ze dat. Ze had niet gewacht, om 8 uur in de ochtend stond ze al bij haar voor de deur maar was het Jenna degene die niet op het juiste moment, op de juiste plek stond of was zij het? Had ze eerder moeten komen? Half acht misschien, dan was Jenna nog thuis geweest.
Zij draaide zich om en zag Jenna die er aan kwam rennen met haar oordopjes nog in. Ze zag de auto die te snel reed en ze stopte met ademhalen. De stille schreeuw had haar Jenna niet kunnen redden. De angst, de tranen, de stilte en de zoen die niet beantwoord werd, bleven voor altijd om haar heen zweven.
“…..onsterfelijk is de liefde die onze zielen samensmelt.”
Dag Jenna






Geen opmerkingen:

Een reactie posten